Wanneer het kind leidt!


Waarom kindgeleide therapie meer vraagt dan loslaten!

In therapie met kinderen is het soms niet de bedoeling dat wij als therapeuten alles bepalen. In kindgeleide sessies is het kind degene die richting geeft, meestal via spel. Niet omdat we geen doelen vooropstellen, integendeel! Ik hou de doelen scherp in het vizier, maar volgt het pad dat het kind daarvoor uitstippelt. Dat vergt veel ervaring, vaardigheid, aanpassingsvermogen en alertheid. Maar voor sommige kinderen is het de enige manier waarop therapie echt tot ontwikkeling kan komen.

Voor wie is kindgeleide therapie aangewezen?

Kindgeleide therapie is geen vrijblijvende stijl en ook geen menukeuze voor ouders. Het is mijn professionele inschatting, gebaseerd op observaties, spontane spelvormen en achtergrondinformatie van ouders of andere betrokkenen. Het is ook niet voor iedereen. Kinderen die vaak gebaat zijn bij deze aanpak:

  • Kinderen met een PDA-profiel (Pathological Demand Avoidance): Zij verdragen moeilijk directe verwachtingen. Elke expliciete opdracht kan aanvoelen als een bedreiging. Door hen zelf de sessie te laten structureren, krijgen ze autonomie over hun handelen. Dat creëert veiligheid. Van daaruit vertrekken we.

  • Kinderen die ‘therapiemoe’ zijn: Na een lange zorggeschiedenis is therapie voor hen soms enkel nog een bron van spanning. Spel kan hen opnieuw verbinden met plezier, autonomie en creativiteit.

  • Kinderen die de controle niet kunnen loslaten: Controle is dan geen wilskwestie, maar een overlevingsstrategie. Via spel kunnen ze die controle voorzichtig oefenen, zonder dat het een strijd wordt.

Kindgeleide therapie is intensief. Niet voor het kind – maar voor mij. Want hoewel het lijkt alsof het kind ‘de sessie bepaalt’, is het de therapeut die voortdurend observeert, bijstuurt, vertaalt en therapeutische kansen herkent. Dit betekent:

  • Ik ben met al mijn zintuigen aanwezig. Wat toont het kind? Wat gebeurt er echt? Waar zit de opening?

  • Ik laat vooraf opgestelde plannen los. Ik heb steeds een voorbereide sessie waarop ik kan terugvallen, die ik eventueel als startpunt kan gebruiken, maar die ook gewoon goed moet zijn. Ook al weet ik dat die waarschijnlijk niet gebruikt zal worden. Je werkt in het moment, met wat er zich aandient en dat is elke keer anders.

  • Ik plaats mezelf in dienst van het proces. Niet pushen, niet sturen. Soms zelfs even op de achtergrond treden.

  • Het lijkt alsof alles mag, maar dat is schijn. Juist omdat het kind leidt, moet ik aanvoelen waar de speelruimte eindigt. Wanneer wordt het té ontregelend? Wanneer is er net genoeg prikkel of uitdaging? De structuur is aanwezig, maar onzichtbaar. Ze zit in mij, niet in een regelsysteem.

  • Het kind brengt zichzelf in het spel: soms rauw, ontregelend of chaotisch. Daar blijf ik als therapeut bij, zonder oordeel.

  • Kindgeleide therapie is niet netjes. De hele praktijk kan ondersteboven staan. Er ligt zand op de grond, kussens vliegen, er wordt gebouwd, afgebroken, herhaald, verstopt. Het kan voor buitenstaanders rommelig lijken, maar wat daar gebeurt, is betekenisvol. Elk spoor is een stukje verhaal, een poging tot regulatie of verbinding.

Kindgeleide therapie is een doordachte, belastende maar waardevolle keuze die ik gemaakt heb. Ik draag het gewicht van de structuur, de doelen, de inschatting, terwijl het kind mag spelen. Die asymmetrie is nodig om ontwikkeling en leren mogelijk te maken.

Voorbeeld uit de praktijk: Kobe en de Playmobil

Kobe (7 jaar) komt sinds kort naar therapie. Zijn ouders maken zich zorgen omdat lezen en schrijven op school zeer moeizaam verlopen. Hij zou het liefst gewoon het lezen en schrijven overslaan. Hij raakt snel gefrustreerd, weigert soms mee te doen aan de lessen op school en lijkt allergisch aan oefenblaadjes of letterspelletjes. Tijdens onze eerste sessie pakt Kobe resoluut de doos Playmobil. Hij bouwt een ziekenhuiskasteel met een brandweerwagen. Alles moet precies staan zoals hij het wil. Hij geeft mij een rol (“Jij bent de bewaker, maar je mag niks zeggen zolang ik aan het bouwen ben”) en ik volg.

Op het eerste gezicht gebeurt er niets rond lezen of schrijven. Wanneer de bewaker (ik dus) allerlei opdrachten krijgt, stel ik voor om die op te hangen. “Zou ik die best opschrijven, ik ben al wat ouder en om dat allemaal te onthouden?” vraag ik voorzichtig. Kobe knikt, zolang hij mag zeggen wat er op moet.

Ik pak een notitieblaadje, hij dicteert: “Medicijnen gaan halen, verband zoeken, cake voorzien voor de koning.”
De volgende sessie herhaalt zich het scenario. Maar deze keer schrijf ik een brief van de koningin verkeerd over. Kobe merkt het op en wil het zelf "verbeteren". Hij pakt een potlood.

Langzaam, over meerdere sessies, ontstaan er momenten waarin lezen en schrijven betekenisvol én veilig worden. We maken een bordje voor de nooduitgang, een menukaart voor het kasteelrestaurant, een lijstje met wachtwoorden voor het geheime luik. Het zijn mini-interventies die vertrekken vanuit zijn spel, maar telkens raken ze aan taal: luisteren, formuleren, tekenen, letters herkennen en uiteindelijk ook schrijven.

De doelen blijven dezelfde, maar de weg ernaartoe is aangepast aan wat voor Kobe werkt: spel, regie, verbeelding. Zijn nood aan controle is geen hindernis hier, maar een uitnodiging om op een andere manier aan te sluiten.

Vorige
Vorige

“Mijn kinderen”