Demand avoidance of PDA: wat is het verschil?

Wanneer ik gevraagd wordt om Pathological Demand Avoidance te komen uitleggen, krijg ik regelmatig de vraag of dit hetzelfde is als de weerstand die ervaren wordt bij kinderen met ADHD en ASS.

Het korte antwoord is: nee. Er is een verschil tussen demand avoidance dat we vaker terugvinden bij ADHD of ASS en het profiel van Pathological Demand Avoidance (PDA).

Demand avoidance bij ADHD en ASS

Bij kinderen met ADHD zien we dat weerstand vaak voortkomt uit impulsiviteit of moeite met regulatie. Het kind wil bijvoorbeeld wél starten met een taak, maar wordt afgeleid, raakt gefrustreerd of reageert heftig omdat het nog niet klaar is om die prikkel te verwerken. De “vermijding” is hier vaak kortdurend en verbonden aan de nood om spanning kwijt te raken.

Bij ASS zien we dat vermijding vaak te maken heeft met rigiditeit of behoefte aan voorspelbaarheid. Een onverwachte vraag kan overweldigend zijn en leidt dan tot weerstand. Het kind weigert niet omdat het principeel tegen de vraag is, maar omdat de verandering of de onverwachtheid te veel spanning oproept.

Het PDA-profiel

Bij PDA is vermijding een veel fundamenteler kenmerk. De weerstand gaat niet alleen over bepaalde prikkels of onverwachte wendingen, maar richt zich tegen bijna élke vorm van externe verwachting. Zelfs al gaat het om iets wat het kind leuk vindt, zodra er een verwachting of vraag aan gekoppeld wordt, voelt dat bedreigend.

Kinderen met een PDA-profiel doen er vaak alles aan om die verwachting te ontlopen: door te onderhandelen, te vertragen, grapjes te maken of heel creatief uitwegen te zoeken. Dit is niet gewoon koppig zijn. Het is een diepgewortelde manier om controle te behouden en de spanning die eisen oproepen, te vermijden.

Een voorbeeld uit de praktijk

Stel, je vraagt aan twee kinderen: “Wil je je jas aandoen? We gaan zo naar buiten.”

  • Het kind met ASS kan zeggen: Nee, ik doe mijn jas niet aan,” omdat de overgang onverwacht kwam of omdat het net verdiept zat in iets anders. Als je dit kind vooraf waarschuwt of een visueel schema gebruikt, lukt het vaak beter.

  • Het kind met PDA reageert misschien heel anders. Het kan zeggen: Nee, ik ga in mijn T-shirt naar buiten,” of beginnen onderhandelen: Eerst nog één spelletje, dan pas jas aan. Soms verzint het zelfs een fantasierijk verhaal om maar niet te hoeven doen wat gevraagd wordt. Niet omdat het koppig wil zijn, maar omdat de verwachting zelf zoveel spanning oproept dat het kind koste wat kost die druk wil vermijden.

Waarom dit onderscheid belangrijk is

Het verschil lijkt misschien klein, maar in de praktijk maakt het een wereld van verschil.

  • Bij ADHD kan een duidelijke structuur en korte opdrachten helpen.

  • Bij ASS kan voorspelbaarheid en voorbereiding weerstand verminderen.

  • Bij PDA werkt meer druk of meer structuur juist averechts. Daar vraagt het kind om een low-demand aanpak, waarin we samen zoeken naar manieren om wél tot activiteit te komen zonder dat het voelt als een eis.

Mijn ervaring als ergotherapeut

In mijn praktijk zie ik vaak kinderen die officieel de diagnose ASS of ADHD hebben, maar waarbij het gedrag veel meer past bij een PDA-profiel. Dat maakt begeleiding complexer. Want weerstand mag je bij deze kinderen niet voeden: elke negatieve ervaring ondermijnt hun zelfvertrouwen. Ik werk daarom kindgeleid en ben voortdurend alert op de balans: kan ik een beetje duwen of moet ik net loslaten?

Dat vraagt energie, maar het levert ook veel op. Want wanneer je PDA herkent voor wat het is, kun je met kleine, zorgvuldige stappen toch groei mogelijk maken. En tegelijk geef je ouders inzicht in waarom hun kind reageert zoals het reageert.

Volgende
Volgende

'Je moet het voelen...' over stage in mijn ergopraktijk